Entitlement (‘recht hebben op’ of ‘toe-eigenen’)
Filosoof Schopenhauer (1788-1860) schreef al dat de mens wordt gedreven door de behoefte de eigen verlangens te bevredigen, maar dat we hier geen rechten aan kunnen ontlenen. En precies hier gaat het geregeld mis.
We waren gewend om te leven in een tijd van maakbaarheid, privileges en luxe. Door COVID-19 zien we ons geconfronteerd met restricties en de reacties daarop. In de aanloop van de uitzichtloosheid van de lock-down van deze tweede golf, waren we getuige van #ikdoenietmeermee en uitspraken als “ze pakken alles van ons af“. Dit zijn illustraties van het recht dat men is gaan ontlenen aan bevredigende (alledaagse) gewoonten. Zonder dit gedrag toe te willen schrijven aan persoonlijkheidsvraagstukken, vind ik de Engelse term ‘Entitlement‘ hierbij erg treffend. Als we al enige tijd een gewoonte hebben ontwikkeld raken we daar toch aan gehecht en denken we daar rechten aan te kunnen ontlenen. Sommige gewoontes bieden ons plezier en zijn niet schadelijk voor onszelf of risicovol voor anderen. Sommige gewoonten zijn dat helaas wel, maar worden door ons voortgezet omdat we er (nog) mee wegkomen.
Een medische diagnose is dan vaak het moment dat een gedragsverandering afdwingt, doordat je je bewust wordt van de wederkerigheid van de relatie die je met je lichaam hebt. Het is alsof de illusie van onkwetsbaarheid wordt doorgeprikt. We hebben ons lijf immers niet alleen ter beschikking om te gebruiken en van te genieten, maar we moeten er ook goed voor zorgen.
Als we ons bewust worden van de tijdelijkheid van ons bestaan, kunnen we gemotiveerd raken om de grootste opgaven (zoals reeksen chemokuren, bestralingen en/of jarenlange hormoonbehandelingen bij kanker) vol te houden. Andere voorbeelden zijn gezonder moeten eten en meer bewegen om zo het overgewicht te verminderen dat een oorzakelijke en in stand houdende rol speelt (bij diabetes mellitus of cardiovasculaire aandoeningen). Of het advies te stoppen met roken (bij een longaandoening) of alcohol (bij leveraandoeningen) of dagelijks medicatie moeten gaan gebruiken. Voor veel patiënten is de medische diagnose de ‘wake up call’ om leefstijladviezen op gaan te volgen en beter voor hun lichaam te gaan zorgen.
Een deel blijkt hiertoe ondanks het fysieke lijden onvoldoende gemotiveerd. Vaak spelen de rechten die men zich onbewust is gaan ontlenen aan gewoontevorming hierbij een belangrijke rol. Het lukt deze groep patiënten niet om een wederkerige relatie met hun lichaam aan te gaan; de acceptatie stagneert, gedragsverandering blijft uit. De patiënt is teleurgesteld in zijn of haar lichaam of voelt zich zelfs door het lichaam in de steek gelaten. Het lichaam wordt een vijand, die niet vertrouwd kan worden.
Het wordt nog iets ingewikkelder als het ongezonde gedrag niet dat van de patiënt zelf, maar dat van naasten betreft. Wat als de partner nog rookt of ouders gewend zijn (ongezonde) afhaalmaaltijden voor te schotelen en zelf niet te sporten? Wat doen zij met adviezen als gezond koken, met elkaar meer bewegen of stoppen met roken, vanwege de (fysieke) kwetsbaarheid van hun dierbare? De motivatie voor verandering wordt van brandstof voorzien door de betekenis van de relatie. Voor wie doe ik dit?
Het wordt pas echt ingewikkeld als we gevraagd worden iets te laten omdat anderen er mogelijk last van kunnen ondervinden. Als die ander op afstand staat of als we weinig waarde hechten aan die relatie, dan delft de motivatie om rekening te houden met die ander het onderspit tegen de eigen behoeften en verlangens. Een eventuele innerlijke spanning die we ervaren omtrent dit dilemma praten we goed vanuit de rechten die we denken te ontlenen aan gewoontevorming en een onderschatting van het gevaar van risicogedrag. Het beeld van de ander voor wie men dit doet ontbreekt.
We zien op straat en in de spreekkamer hoe chronische stress vanwege een frustrerende situatie (uitblijven van behoeftebevrediging) zonder perspectief kan leiden tot korte lontjes (en agressie naar zorgmedewerkers) of tot een uitvergroting van de naar binnen gerichte woede (met een toename van psychische klachten).
In de samenleving lijkt chronische stress de ‘bubbel’ waarin we leven te versterken. Men koestert de relaties waarin men zich herkent en houdt het onbekende op afstand. Dit kan leiden tot subgroep-vorming, polarisatie, verzuiling en ‘demonisering’ .
De ander wordt de vijand in plaats van een mogelijke bondgenoot.
Of het nu de relatie met je lichaam, een naaste of willekeurige anderen betreft. Je zult het er mee moeten doen. Of beter gezegd: als we over de grenzen van ons eigen blikveld heen durven kijken, zijn er kansen op een gezamenlijk beter leven. Voorwaarde is dat we de rechten die we ontlenen aan gewoontevorming los durven laten en oog leren hebben voor wat ons lichaam of die ander nodig heeft.
Leren kalmeren, helpen de aandacht te verleggen en nieuwsgierigheid stimuleren wil in de spreekkamer nog wel eens helpen. Bij ruziënde partnerstellen is dan de standaardvraag: “hoe hebben jullie elkaar eigenlijk leren kennen?” Prompt verandert dan de sfeer. De ander, die eerder achter het behang geplakt moest worden, is ook weer even degene op wie men verliefd is geworden.
Jürgen Knobel, klinisch psycholoog bij OLVG
secretaris LVMP en sectie PAZ van het NIP