Gezondheid is een toestand van lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn – en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijke gebreken. Hierin sluiten we aan bij de definitie van Machteld Huber (2011) dat gezondheid “het vermogen is, zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven”.
Alleen al onze levensloop stelt de mens voor generieke gezondheidsuitdagingen. Zo zijn de eerste duizend dagen van een baby cruciaal voor een gezonde ontwikkeling van lichamelijke, psychische en sociale functies. Als dan een decennium later de puberteit volgt, moet het kind zich leren aanpassen aan lijfelijke veranderingen, die voor vele van ons ook resulteren in psychische en sociale uitdagingen. Voor vrouwen volgt dan veelal de fysieke en emotionele impact van zwangerschap (of het uitblijven daarvan) en weer enkele decennia later de menopauze. Somatische aandoeningen en beperkingen, maar ook (predisponerende factoren voor latere) psychische stoornissen en/of cognitieve beperkingen kunnen ontstaan op elk moment van de levensloop. Het is dan aan de patiënt en zijn of haar naasten (systeem) om elke keer weer het evenwicht te hervinden, als een disbalans is ontstaan door veranderingen als gevolg van de levensfase of een somatische aandoening. Daar waar dat patiënten samen met hun naasten niet (meer) lukt of waar deze balans verstoord dreigt te raken, komt de medische psychologie in beeld.